We zaten samen op het bankje. Hij en ik. Diep in onze jassen gedoken door de frisse wind, die er op die dag waaide. Terwijl de kinderen uit andere klassen joelden en uitgelaten hun spel speelden in het kwartiertje dat ze naar buiten mochten, waren wij verwikkeld in een gesprek.
Beter gezegd, een monoloog. Een stemmetje diep in mij zei: Laat die jongen nou lekker spelen. Hij heeft het nu nog zo hard nodig, dat sociale spel met klasgenoten. Moet je hem daar nou echt van weerhouden?
Toch kon ik hem niet laten gaan.
Zijn blik dwaalde af
Hij peuterde aan de rode verfstukjes die loslieten van het bankje. Toen begon hij te praten. Zijn opa was kort geleden overleden. Hij vond het moeilijk. Dat merkte ik af en toe aan hem in de klas.
Zijn blik dwaalde af naar buiten. De pen waarmee hij schreef, lag regelmatig stil tussen zijn vingers. Een dromerige blik getekend op zijn gezicht. Ik zag het wel en daarom riep ik hem even apart in de pauze. Hij vertelde en ik hield eens mijn mond.
Snoepjes
Zijn lieve opa, die hem altijd snoepjes gaf. De snoepjes die hij dan wel weer moest delen met zijn vrienden. Hoe lastig hij dat soms vond, want ja, die snoepjes waren zó lekker!
Met enige schuchterheid vertelde hij over zijn blik in de kist. Hoe eng hij het vond, maar hoe ‘echt’ opa nog was. Een rilling gleed over mijn rug terwijl deze jongen het zo in zijn eigen woorden tegen mij vertelde.
Begravenis
Hij slikte stil zijn tranen weg. Met een haperende stem vertelde hij zachtjes verder. Over de schroeven, die hij mocht aandraaien op de begrafenis. Twee schroeven, wel te verstaan.
Ze gingen een beetje stroef, zo wist hij me ook nog te vertellen. “Het gaf niet, want als opa het wist, zou hij het vast niet erg vinden dat het wat langer duurde bij mij,” voegde hij er nog aan toe.
Hij stopte even met vertellen en keek voor zich uit. Ik deed hetzelfde, vanbinnen geraakt door zijn stroom aan woorden. De gedachten buitelden over elkaar heen in mijn hoofd.
Dit kind, al jong geconfronteerd met de dood. En ja, ik weet het, de dood is onvermijdelijk. Ook voor deze jongen komt er een dag dat hij God zal ontmoeten. Datzelfde geldt voor mij. Voor de twintig kinderen in mijn klas. En voor al die andere kinderen die zo voor onze ogen op het plein heen en weer renden.
Vertrouw op Hem
Voor zijn opa was de levensreis ten einde. Tenminste, hier op aarde. Mijn reis gaat nog verder en die van de jongen naast mij ook.
En terwijl ik keek naar de rondrennende kinderen, bedacht ik wat ik vanmiddag tegen ze wil zeggen. Hoe hun reis ook is, ‘houd in je weg het oog op God gericht; vertrouw op Hem, en d’ uitkomst zal niet falen.’