
Mijn eerste jaar als docent was niet zo’n succes. Vers van de opleiding moest ik stevig aan de bak. 28 uur lesgeven per week. Ik had 16 verschillende klassen. Geschiedenis in de onderbouw, maatschappijleer in de vmbo-bovenbouw. Eén uur per week was een ervaren collega beschikbaar voor begeleiding. In november had de hele school de eerste centrale toetsweek. Ik weet nog hoe gedesoriënteerd en dizzy ik was na het middagen, avonden en een hele zaterdag corrigeren van een tsunami aan toetsen. Ook wel een beetje gedesillusioneerd, maar niet bereid op te geven.
Met mijn orde was het nog niet echt in orde. Tegenwoordig zouden ze zeggen dat mijn klassenmanagement te wensen overliet. Dat lelijke beheers- en bedrijfsmatige woord kenden we toen gelukkig nog niet.
Toen mijn eerste jaar voorbij was, wist ik dat ik een aantal zaken anders moest doen. Ik besloot het met vertoon van discipline en regels te proberen. Bij sommige klassen werkte het schijnbaar, bij andere absoluut niet.
'Hij kan lachen!'
In een brugklas leidde het tot bizarre taferelen. Na enkele maanden waarin de klas onderworpen en gewillig mijn instructies had gevolgd, gebeurde er iets grappigs waardoor ik in de lach schoot. Ik zie nog die twee jongens die elkaar daarop met oprechte verbazing aankeken. De een zei enigszins geschokt tegen de ander: “Hij kan lachen!”
Langzamerhand ontstond er meer relatie en vanzelfsprekendheid. Aan het einde van het jaar kwam een andere jongen uit die klas naar me toe met een bijzondere ontboezeming. “Eerst vonden we u de meest vreselijke leraar, maar het valt best wel mee.” Ik vond het een beetje lastig om dit als een compliment te ontvangen. Was het glas nu halfvol of halfleeg?
Na een lastige start ging het daarna elk jaar wat beter. De inductiefase noemen ze die eerste, vaak moeizame, jaren tegenwoordig. Weer zo’n akelig bedrijfsmatig woord dat veronderstelt dat je het met een taskforce en het monitoren van processen wel oplost. Je hebt gewoon nabijheid nodig. Uithuilen bij een collega, eerlijk zijn, geen façade optrekken en elkaar corrigeren en steunen. En daar moet inderdaad soms wel iets voor georganiseerd worden.
Het mooie van het onderwijs
Jarenlang heb ik enorm genoten van het maken van een mooie les, de relatie met jongeren, het vertrouwen dat ik ontving. Het is intens genieten als je een klas helemaal meevoert in een mooi geschiedenisverhaal of als je merkt dat een dagopening tot een mooi klassengesprek leidt. Als mentor mocht ik heel dichtbij komen en met jongeren oplopen in blije en verdrietige omstandigheden. Ik bewaar dierbare herinneringen aan sommige gesprekken met kwetsbare jongeren en aan het gezamenlijk gebed in mijn werkkamer als teamleider.
Ik herinner me mooie gesprekken met leerlingen uit klas 3 in de Roemeense bergen en met door het Woord geraakte bovenbouwleerlingen op een christelijke jongerenconferentie in Engeland. Het is fantastisch om gids te mogen zijn op de reis van de leerling. Het stemt tot dankbaarheid, tot verwondering en nederigheid. Wat een wonder dat ik zo van betekenis mag zijn voor jongere reisgenoten.
Weinig regels nodig
Uiteindelijk heb je maar weinig regels nodig in het onderwijs. Omdat ik elke dag van genade mag leven, is er ook steeds een nieuwe kans voor een leerling die de fout ingaat. Wees eerlijk over je fouten en probeer ze te herstellen. Dit geldt voor de leerling en voor de leraar. Dat is voor mij de wet van het Koninkrijk.
Nu mag ik alweer een paar jaar gids zijn op de reis van de leraar. Ik weet me daarbij gezegend met een rugzak vol ervaringen in het voortgezet onderwijs. Er is geen mooiere baan dan die van leraar.